Oorlogsverhalen
info: Jan Kok “oet Beltrum”
Voedsel en levensmiddelen distributie
Tijdens de toen heersende crisisjaren, ontstond er stagnatie in de geregelde aanvoer van buitenlandse granen en kunstmest voor de inlandse voedselvoorziening. Hierdoor verwachtte men in 1939 dat er een voedselschaarste zou te ontstaan. Door het ontbreken van kunstmest verminderde de opbrengst van de binnenlandse granenoogsten in ons land zienderogen. Hierdoor dreigde er hier gebrek aan grondstoffen voor zowel menselijk als dierlijk voedsel te ontstaan. Als gevolg daarvan ging de productie van vlees en granen voor inlands gebruik snel achteruit.
Om deze reden heeft dat de Minister van Economische zaken op 24 juni 1939 de wet op voedseldistributie uit de 1° wereldoorlog (1914- 1918) opnieuw in werking gesteld. De hierbij genomen maatregel hield in dat men zonder inlevering van de daarvoor bestemde bonnen, geen artikel kon kopen waarvoor deze distributieregels waren ingesteld. Om het Nederlandse totale voedselaanbod bij te houden, moesten de boeren een groot deel van de door hun gedorste graan en slachtvee afstaan. De toen door de overheid ingestelde Crisis Controle Dienst controleerden regelmatig bij landbouwers en veehouders naar hun verwachtte voedselproductie. Door de aantallen vee en de oppervlakte graangewassen te registreren hadden zij inzicht in de komende voedselvoorraad. Deze organisatie bezat de wettelijke mogelijkheid om de agrarische productie en de verwerking ervan in de hand te houden. Naar aanleiding van hun controleresultaten werden de hoeveelheden of aantallen van het totale voedselaanbod bepaald Tegelijkertijd werd dan hun kwantum van hun verplichte inlevering vastgesteld. De boeren waren verplicht om het dorsen van granen of het slachten van vee vooraf bij de plaatselijke P.B.H. te melden. Op de overeengekomen dag en tijdstip kwam er dan een C.C.D. controleur om toe te zien dat met de verplichte levering niet een pootje werd gelicht. Het lag vaak aan de gezindheid van deze controleur, of men zich kon onttrekken aan de opgelegde verplichting. Als geconstateerd werd dat men trachtte zich aan de opgelegde leveringen te onttrekken werd er een gevangenisstraf of opsluiting in een strafkamp in het vooruitzicht gesteld. Door maatregelen is het clandestien dorsen van graan en het clandestien houden en slachten van vee ontstaan. Voor de ingeleverde vee en graan ontvingen de boeren geen vergoeding.
De opgelegde rantsoenering gold niet alléén voor brood – melk – boter, vlees en eieren, maar ook andere noodzakelijke levensbehoeften zoals textiel voor kleding e.d. en ook alle vaste en vloeibare brandstoffen Later vielen fietsbanden en bouwmaterialen e.d. ook onder dezelfde rantsoenering regeling.
Ondanks de teruglopende bedrijfsopbrengsten voorzagen veel boeren in de laatste jaren van de oorlog veelal ook naast hun eigen gezin ook onderduikers en inwonende evacués van eten en drinken. In enkele gevallen waren er voor deze mee-eters geen bonkaarten beschikbaar. Door het Ministerie van Economische Zaken, welke verantwoordelijke was voor de juiste verdeling van het voedselaanbod, waren er provinciale voedselcommissarissen benoemd. Op hun beurt benoemden zij plaatselijke commissies, met een Plaatselijke Bureau Houder aan het hoofd. In Groenlo was dit dhr. Jans Roerdink uit Eefsele en in Beltrum was dat dhr. Jan Hemmink (Jan van den Dreiër, sr). Als personeel stonden naast Hemmink geboren 13-5-1889 geregistreerd, A.J. Nijenhuis geboren 29-3-1921 en J.T.H. Beunk geboren 16-9-1923. De buitendienst controleur was J.B. Assinck L78 Lintvelde, in de volksmond ‘Jan Memmekeshos’.
De Beltrumse P.B.H. had samen met zijn medewerkers kantoor in de plaatselijke ,,Concordia”, (nu, Zalencentrum Dute) en na de oorlog in een bijzaal van het vroegere café Zemann aan de tegenwoordige Mr. Nelissenstraat 46.
Onderstaande 2 verhalen zijn in het voorjaar van 2002 opgetekend door Johan Pleiter te Groenlo.
1) Het onderstaande voorval speelde zich af in 1942.
De inspecteur voedselvoorziening voor Oost – Gelderland was dhr. Groothornte. Hij voerde controle uit, over onder andere kantoorwerkzaamheden, administratie, benoeming personeel, bijhouden van loonlijsten, rentezegels plakken en eventuele toewijzing bijvoorbeeld fietsbanden, enzovoort.
Op een morgen werd hij opgebeld door Hemmink met het verzoek direct in Beltrum op kantoor te komen, er was iets ernstigs gebeurd. Aangezien Groothornte verantwoordelijk was voor de goede gang van zaken in de districtskantoren in Oost – Gelderland.
Wat hij aantrof in Beltrum was een dichtgespijkerd kantoor en alle meubilair was kapot geslagen. Dit was sabotage. Hoe kon dit zo gebeuren. Bij de landbouwer Pasman toendertijd wonende tegenover de kerk, later verhuist naar de Sonderenweg, was de morgen te voren in alle vroegte een inval gedaan door een vijftal controleurs van de Crisis Controle Dienst (C.C.D.) Er werd niets gevonden, maar wel alles overhoop gehaald. Men vermoedde dat men zocht naar een clandestien geslacht dier. Deze controleurs waren: Arfman uit Barchem, Abbink uit Rekken, Roemaat uit Groenlo (afkomstig uit Didam), Beijer Lichtenvoorde en Roerdink Eibergen. Het was meer dan erg en men vermoedde, dat het optreden van deze heren de oorzaak was van het vernielde kantoor.
Noodopvang werd gevonden in het kantoor van de Coöperatieve Landbouwvereniging in Beltrum. De heer Groothornte heeft na het aanschouwen van de ravage, direct contact opgenomen met het Hoofd Gelderland van de C.C.D. de heer Berendsen uit Gendringen en hem bezocht en uitvoerig verteld, wat er in Beltrum was voorgevallen. Deze heeft de vijf controleurs opgeroepen en hun een flinke reprimande gegeven over dit Gestapo achtige optreden. Men heeft dit geval, waarbij ook politieman Derks uit Beltrum werd betrokken, voor de Duitse instanties in de doofpot gestopt. Ongetwijfeld hadden de Duitsers dan in Beltrum voor deze vorm van sabotage harde maatregelen getroffen. Dit optreden van die controleurs was onwaardig gezien de grote vaderlandsliefde van de Beltrumse bevolking.
Deze info heeft Johan Pleiter uit een proces verbaal van de inspecteur voedselvoorziening Oost – Gelderland te weten dhr. J.A. Groothornte en door gesprekken met deze inspecteur.
2) Over de persoon Jan Hemmink, de bureauhouder, het volgende:
Hij was een rustige ingetogen man, niet het type dat direct op de voorgrond stond. Wel had hij diep in zich een groot gevoel voor de noden van de Nederlandse bevolking, speciaal wat de voedselvoorziening betrof. Iets dat mede ook met zijn functie in verband stond.
Het is daarom niet zo verwonderlijk dat hij in contact kwam met Frater Rafaël, die de leiding had over de boerderij van de Leo Stichting te Borculo. Hier werkten naast hem een groot aantal Fraters, die leiding gaven aan een groot aantal moeilijk opvoedbare jongens die in deze inrichting waren geplaatst. Deze grote groep vergden veel van Frater Rafaëls inzicht en durf om de voedselvoorziening voor de bewoners van het gesticht veilig te stellen.
Joh. Oonk was als jonge boer en wonende dicht bij het Leo Gesticht, als het ware kind aan huis bij de Fraters en speciaal bij de leider van het boerenbedrijf Frater Rafaël. Deze goede connecties waren nog verder verdiept, omdat deze Oonk in Lintvelde en Beltrum nogal veel clandestien slachtte, in hoofdzaak schapen. De Frater liep niet altijd in een zwarte rok rond, doch vaak in een overall. Hiermee ging hij met paard en wagen Lintvelde en omgeving rond, om zakken met rogge op te halen, die vooraf aan de dorscontrole waren onttrokken. Deze Oonk had uit de mond van de Frater vernomen hoe hij van een Beltrumse boer, die gronden had in het eenzame buitengebied tussen Beltrum en Borculo in het z.g.n. SLAT: een roggemijt had gekocht. De Frater had met Hemmink afgesproken dat hij met het dorsen zou vergeten er een controleur naartoe te sturen. De roggemijt werd gedorst door loondorser Molendijk. Op de bewuste morgen kwam de Frater in overall met paard en wagen de gedorste rogge ophalen. Er heeft geen haan naar gekraaid.
Deze info heeft Johan Pleiter door gesprekken met Joh. Oonk.
Maatregelen op een komende oorlog
De uitgebreide dienstplicht
Toen in heel West Europa in de dertiger jaren te kampen kreeg met armoede door werkeloosheid ontstond er bij onze Duitse oosterburen de hoop dat er bij hen, door het opkomende Nationaal Socialisme een algemene welvaart zou ontstaan. Mede door de waanzinnige en hebzuchtige Duitse Rijkskanselier Adolf Hitler, ontstonden er spanningen in geheel Europa. Dit was de reden dat de
Nederlandse regering in augustus 1939 besloot om onze strijdmacht op te voeren, ondanks dat onze neutraliteit door de Duitse regering meermalen was toegezegd.
Onder de toen opgeroepen dienstplichtigen bevonden zich toen ook ± 300 soldaten uit de toenmalige gemeente Eibergen. Deze jonge mannen waren tussen de 20 en 35 jaar oud. Onder hen bevonden zich toen ook een aantal Beltrumse jonge mannen.
De gemeente Eibergen had in januari 1940 een oppervlakte van 11.752 Ha. met een inwonertal van 10.334, waarvan er toen 31 Joods waren. De volgorde van hun aantallen waren toen; Rooms Katholiek – Ned. Hervormd – Gereformeerd – Joden – Luthers – Doopsgezind – Remonstrants en een enkeling welke met een andere kerkgenootschap waren verbonden. Ook waren er toen in onze gemeente ± 250 inwoners, welke geen kerkelijk binding hadden.
Nederland en meerdere landen in Europa, waaronder de landen België – Luxemburg – Noorwegen – Denemarken en Zwitserland hebben zich toen neutraal opgesteld, over het geschil tussen Duitsland enerzijds en Groot Brittannië en Frankrijk anderzijds. Ondanks hun uitgesproken neutraliteit heeft Nederland in het jaar 1938 toch overwogen om de dienstplicht van onze soldaten te verhogen van 51/2 naar 11 maanden.
In de daarop volgende jaren werd de staatskas steeds leger, de oorzaak waren de stagnatie van de export de werkeloosheidsuitkeringen en de oplopende legeruitgaven. Om de Nederlandse staatskas enigszins te kunnen aanvullen werd in ons land diverse belastingen verhoogd of nieuw ingevoerd, waaronder ook de rijwiel- en hondenbelasting de meeste bekende waren.
Opgezette wegversperringen in Beltrum
Ook in Eibergen trof men van gemeentewege reeds voorbereidingen om de doortocht van de Duitsers invallers ter zijner tijd te kunnen verhinderen. Men trachtte met versperringen de plaatselijke doorgaande wegen te kunnen afsluiten. Het lag in de bedoeling om door de combinatie van omgezaagde bomen en moeilijk verplaatsbare voorwerpen onze invalswegen te kunnen blokkeren. In het Beltrumse waren deze nabij de tegenwoordige adressen, Avesterweg 30, Grolseweg 4 en de Zieuwentseweg 2 gepland.
Verder waren er ook afsluitbare versperringen aangebracht bij Massop in de Ruurloseweg en in de Lintveldseweg nabij loonbedrijf Bleumink, in de richting van Eibergen.
Deze zgn. asperge-versperringen bestonden uit zigzag in beton geplaatste stalen H profielen van ± 15 cm. welke ruim 1 m. boven de weg en de naastliggende bermen uitstaken. Hierdoor was het passeren van voertuigen tijdens de nacht en enkele dagdelen niet mogelijk. Het doorrijden van voertuigen was alleen mogelijk als enkele, verplaatsbare, palen door de wacht waren weggehaald. De wens was, dat deze bouwsels de opmars van de doortocht van optrekkende Duitse leger zou verhinderen. Deze wens is tijdens de Duitse inval door sabotage in rook opgegaan.
Het huwelijk van Jan Pasman
Vanwege de algehele mobilisatie waren er in ons land sinds 3 september 1939 in totaal 300.000 jonge mannen tussen 20 en 35 jaar onder de wapenen. Vanwege ruimtegebrek werden er altijd een deel van hen met kort verlof naar huis gestuurd. Bij deze laatste groep behoorde toen ook de 28 jarige Beltrummer Johannes Wilh. Pasman (Jan Vos). Hij was voornemens om op donderdag morgen 8 mei 1940 in het kerkelijk huwelijk te treden met de 29 jarige Groenlose Wilhelmina Rotink.
De Duitse oorlogsdreiging nam steeds grotere vormen aan. Om genoemde redenen beval onze regering, dat alle onder dienst zijnde militairen op 8 mei as. op hun laatste mobilisatieadres aanwezig moesten zijn.
Het was woensdagmiddag 7 mei toen de Beltrumse pastoor H. v.d. Horst (1927- 1943) rond 15 00 uur de aanstaande bruidegom Jan Pasman meedeelde, dat zijn voorgenomen kerkelijk huwelijk niet kon doorgaan. De Groenlose pastoor M.J. van Dam was niet genegen om hem en zijn verloofde de volgende morgen (8 mei) hun als man en vrouw in de kerkelijke echt te verbinden. Zijn reden daarvoor was, dat zijn inwijding kon worden uitgelegd, dat hij als priester meewerkte aan het deserteren van soldaten, waarvoor hij dan zeker zou worden gearresteerd en gestraft. Vanwege de al getroffen voorbereidingen van de op handen zijnde bruiloft (broedlagte) heeft men besloten om dan maar zo spoedig mogelijk te trouwen en de volgende dag het feest aan te passen. Dit leidde ertoe dat het bruidspaar nog dezelfde avond (7 mei) rond 19°° uur in Groenlo kerkelijk zijn getrouwd. Bij dit kerkelijk huwelijk waren naast het bruidspaar, behalve pastoor Van Dam ook de koster van deze kerk aanwezig, welke toen ook als enige getuige bij dit huwelijk optrad. De volgende morgen (8 mei) is op de eerder vastgestelde tijd in de Groenlose parochiekerk alleen een H. Mis opgedragen. Hierbij waren het reeds getrouwde paar en hun bruiloftsgasten aanwezig. Na deze ingetogen dienst hebben zij in hun Beltrumse boerderij het door de buren bereidde en opgediende eten en drinken tot zich genomen.
Toen men ’s middags met het feestmaal bezig was, kwamen er 2 leden van de Marechaussee om de bruidegom Jan Pasman te arresteren, omdat hij als deserteur zijn dienstplicht opzettelijk verzuimde. Na een onderling en begripvol gesprek zijn zij zonder bruidegom Jan Pasman weer vertrokken. Om zijn plicht aan vorst en vaderland gestand te doen, heeft zijn buurman en winkellier Leo Harbers hem ’s middags om 4 uur met zijn auto naar het spoorstation van Ruurlo gebracht. Van hieruit is hij naar zijn mobilisatieadres in Maarsbergen gereisd. Toen op 10 mei de oorlog uitbrak was hij in Rotterdam, en heeft daar het bombardement van 14 mei op de stad meegemaakt. Na de algehele capitulatie op 15 mei heeft hij nog 3 dagen met weinig eten en drinken in het Rotterdamse opgesloten gezeten. Hij is daarna op 18 mei ongeschonden en heelhuids in Beltrum teruggekeerd.
Het huwelijk van Theo Huinink
In de vroegere jaren was het gebruikelijk dat jonge mensen in de maand mei gingen trouwen. Zo ook de 26 jarige Theo Huinink (Falkenborg). Hij is kerkelijk op 9 mei 1940 in de R K kerk van Eibergen gehuwd met de eveneens 26 jarige Anna Nijhuis uit Olden Eibergen. Zij hadden een nieuwe woonboerderij laten bouwen op “t Slat” (Waterdijk 5), en waren voornemens om naast hun gemengd boerenbedrijf ook uit te gaan werken. Tijdens hun eerste huwelijksnacht zijn de Duitsers ons land binnengevallen.
Door de totale mobilisatie in ons land, waren bijna alle jongens in augustus 1939 voor het mobilisatieleger opgeroepen. Zo ook Johan Huinink, welke toen op Waterdijk 4 woonde, was in Rotterdam gelegerd, hij was een broer van bruidegom Theo Huinink. De toen opgeroepen soldaten kregen, vanwege de algehele mobilisatie bij hoge uitzondering toestemming om vrijaf te nemen. Voor Johan Huinink was de bruiloft van zijn jongere broer Theo een onvoldoende reden om die dag vrijaf te krijgen om de bruiloft van zijn broer bij te wonen. Johan was toen in de stad Rotterdam gelegerd, waar hij het bombardement van 14 mei op deze stad heeft meegemaakt. Na zijn gevangenneming is hij tot 18 mei zonder eten en nagenoeg geen drinken in een plaatselijke kerk opgesloten geweest.
De eerste dagen van een lange strijd
De invallende Duitsers welke lopend en fietsend of met paarden bespannen wagens de Achterhoek binnenkwamen, waren voornemens om in het grensgebied te blijven en deze te bezetten. De gemotoriseerde invallende troepen waren voornemens door het grensgebied verder te trekken. Doordat brug in Zutphen door Nederlandse troepen was opgeblazen, werden zij in onze Achterhoek slechts één dag opgehouden.
De Duitsers moesten daardoor omrijden over de bruggen bij Deventer en Doesburg en gingen ondertussen in Zutphen een noodbrug over IJssel leggen. Door deze tegenstand moesten de Duitsers zich op 11 mei op de Veluwe zich opnieuw rangschikken, voordat zij in de Waterlinie de beslissende aanval op de Nederlandse troepen gingen ondernemen. Ondertussen kregen de N.S.B.’ers de gelegenheid om de Duitsers legereenheden op de hoogte te brengen van de Nederlandse sterkte en verdedigingstactiek in de Grebbelinie. Deze verzetslinie lag in het golvende grensgebied tussen de provincies Gelderland en Utrecht.
De Duits stoottroepen welke tegen ons leger op de Grebbenberg vochten waren hoofdzakelijk gedisciplineerde en sterk georganiseerde vrijwilligers. Het veel kleinere en het schaars bewapende Nederlandse leger kon onvoldoende tegenstand bieden. Ons leger kreeg te maken met het feit dat onze legerleiding weinig of geen gevechtservaring hadden. Doordat er onder de soldaten ook de landelijke sociale onvrede heerste, pleegden veel van hen sabotage.
Het was 12 mei toen onze prinses Juliana (dochter van koningin Wilhelmina) met haar man (prins Bernard) en hun 2 dochters vanuit IJmuiden voor de opkomende oorlog naar Engeland zijn gevlucht. Van daaruit zijn zij later naar Amerika en later naar Canada vertrokken, waar ook prinses Margriet is geboren. Onder druk van de regering heeft onze koningin Wilhelmina met haar lijfwacht en naaste medewerkers op maandag 14 mei ons land ook verlaten door per boot vanuit Hoek van Holland ook naar Engeland te vertrekken. Haar vertrek werd door de koningsgezinde achterblijvers niet gewaardeerd.
De Duitsers dreigden met het bombardementen meerdere steden met grond gelijk te maken, als Nederland zich niet spoedig wenste over te geven. Ondanks dat het laatst gestelde Duitse ultimatum nog maar 15 minuten oud was, stegen op dinsdag 14 mei er 36 Duitse bommenwerpers vanaf de vliegvelden Bremen en Westfalen op, om ±13:30 het centrum van Rotterdam te vernietigen. Naast de verwoesting vielen er ook 814 doden onder de bevolking. Van deze vernietiging waren ook enkele daar gelegerde Beltrumse soldaten getuige. De volgende dag (15 mei) hadden de Duitsers de vernietiging van de stad Utrecht al aangewezen.
Dit was voor onze regering de reden om nog dezelfde dag (14 mei) om 16:50 uur te capituleren. De volgende morgen 15 mei 1940 heeft generaal H.G Winkelman als opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, om 10:50 uur in een schoolgebouw te Rijsoord (bij Rotterdam) de capitulatieovereenkomst met de Duitsers getekend.
Na 5 dagen van strijd capituleerde Nederland op 15 mei als eerste, hierna volgden eerst België op 28 mei en op 22 juni gaf ook Frankrijk de strijd tegen de Duitsers op.
De eerste gevangenen
De als eersten in de Achterhoek en bij IJssellinie gevangen genomen Nederlandse soldaten, zijn door de bezetters per veewagons vanuit Vorden naar een kamp in het Duitse Neu-Brandenburg overgebracht. Dit kamp lag ± 100 km. ten oosten van Berlijn. Hun voedsel bestond vaak uit een homp oud brood en hun drinken had veel weg van oude thee. Ondanks dat, hadden de Hollanders het beter dan hun Poolse en Franse medegevangenen. Na ongeveer 3 weken komt er op 30 mei een einde aan hun gevangenhouding in dit kamp. Toen werd begonnen om de gevangenen in kleine groepjes per trein naar hun vaderland terug te brengen.
De elders in het land gevangen genomen Nederlandse soldaten werden door de Duitsers eerst ondergebracht in onze verlaten legerkazernes en andere grote ruimten. Na enige ontbering, werden ze dan met goederenwagons naar Duitsland overgebracht. Tijdens de Duitse inval had ons land in totaal 300.000 militairen, van hen werden er 13.000 gevangen genomen en afgevoerd naar de daarvoor ingerichte Duitse kampen. Na enige dagen kwamen zij aan in het kamp Luckenwalde, dat ± 50 km. ten zuiden van Berlijn lag. In dit tentenkamp waar noch tafels- stoelen of bedden aanwezig waren. Hier waren op dezelfde wijze ook Franse en Poolse krijgsgevangenen ondergebracht.
Van hieruit werden de Nederlanders als eersten na 30 mei 1940 per goederentrein met tussenposen weer naar ons eigen land teruggebracht. Het vervoer was afhankelijk van de beschikbare treinen en spoorlijnen naar ons land.
Wij verloren de aanval
Ook Beltrumse jongens welke voor in het mobilisatieleger waren opgeroepen, namen op of nabij de Grebbelinie deel aan de gevechten tegen de Duitsers.
In deze eerste dagen van de oorlog waaraan 100.000 Nederlandse manschappen deelnamen, verloren er in de Grebbelinie er 362 hun leven en werden er ± 1500 gevangen genomen. Onder de gesneuvelden bevonden zich ook 2 Beltrummers. Zij behoren tot de 5 gesneuvelden welke vanuit de (oude) gemeente Eibergen afkomstige waren. De Duitsers verloren op en in de Grebbelinie ± 200 soldaten.
De bijna 5 jaar durende bezetting
Georganiseerd verzet
Vanuit Londen verzorgde de BBC vanaf 29-7-1940 op vaste tijdstippen Nederlandstalige radio uitzendingen. De samensteller ervan radio was de Nederlandse Rijksvoorlichtingsdienst welke de naam „ Radio Oranje” aan deze rubriek had gegeven.
Voor de Nederlandse bevolking was dit een gewilde zender vanwege de berichtgeving over de heersende oorlog in ons land en de bemoedigde toespraken van onze gevluchte koningin Wilhelmina. Via deze zender kwamen de oorlogsberichten de genomen maatregelen ook tot ons. Deze berichten werden vóór de uitzending door diverse Nederlandse instanties op waarheid getoetst. Hierdoor kon het gebeuren dat de gebeurtenissen al een langere tijd daarvoor hadden plaatsgevonden.
Via de Engelstalige BBC radiozender werden vanaf medio 1942 naast de reguliere uitzendingen ook 2 maal daags mededelingen voor het Nederlandse verzet uitgezonden. Naast de te houden Joden razzia’s werden toen ook gecodeerde berichten over geplande wapendroppingen en over neergestorte vliegtuigbemanning doorgegeven. Dergelijke berichtgeving werden door de bezetters niet op prijs gesteld. Om deze informatiestroom op te heffen werden op 13 mei 1943 alle Nederlanders verplicht hun radiotoestel in te leveren. De bevolking van de gemeente Eibergen moest deze op 7 en 11 juni 1943 doen. In Beltrum werden in die dagen bij Concordia er 156 radiotoestellen afgegeven.
Het is aan de vindingrijkheid van de plaatselijke knutselaars te danken, dat men via eigenbouwsels de BBC. berichten voor de verzetsgroepen kon blijven ontvangen. De toen in Voor- Beltrum wonende Jan klein Gunnewiek (Schurink) was in onze omgeving een bouwer van dergelijke toestellen. Voor het in bezit hebben en/of beluisteren van radiotoestellen werd maandenlange opsluiting in het concentratiekamp van Vugt in het vooruitzicht gesteld. Dit gevreesde kamp was door de Duitsers opgezet en werd op 2 februari 1943 geopend.
Vanwege de opgelegde censureren werden de burgers verstoten van de juiste berichten over de oorlog, waardoor verschillende kranten zichzelf hadden opgeheven. De aanleiding daardoor was dat hun correspondenten en technische medewerkers ontslag hadden genomen. Door deze maatregel was men aangewezen op eenvoudige en clandestien gedrukte berichten welke toen werden verspreid. Bij Drukkerij Heinen” in Eibergen werd toen enige tijd het clandestiene blad „ Trouw ” gedrukt en uitgegeven door Eibergse verzetsmensen.
Toen begin 1943 de avondklok werd ingesteld betekende dit, dat niemand zonder een overlegbare verklaring van zon ondergang tot aan de zon opkomst zich op de openbare weg mocht bevinden. Zij die in de ogen van de bezetters voor hen aanwijsbare tegenstanders waren mochten vanaf 1 mei 1943 standrechtelijk worden neergeschoten. Door al deze opgelegde algemene maatregelen nam de ” moffenhaat ” onder de bevolking steeds een heviger vorm aan.
Doordat de Duitsers al veel manschappen en materieel verloren zagen gaan, ontstond er voor hen schaarste aan soldaten en aan werkers in hun eigen land. Ze hadden grote moeite om hun eigen industrie draaiend en hun voedselproductie lopend te houden. Dit leidde ertoe dat mensen uit de bezette gebieden werden verplicht om mee te werken om deze leemten op te vullen. Door het ontstane gebrek aan alles, vorderden zij alles wat los en vast zat. (20) Om de Engelsen in hun achterland te treffen werd door de Duitse Luftwaffe voor het eerst in augustus 1940 begonnen bombarderen van Engelse steden.
Als reactie hierop begonnen de Engelsen in samenwerking met de Amerikanen in 1942 vanuit Engeland met de bombardementen op Duitsland. Eerst werden de Duitse steden bestookt en later ook de industrieën van het Ruhrgebied. Om de overdag opererende vluchten van de geallieerden te verstoren, werden de solo vliegende bommenwerpers door de Duitse jachtvliegtuigen in de lucht onder vuur genomen. Dit gebeurde dan met de Duitse jachttoestellen welke op het Twentse vliegveld startklaar stonden. Wanneer zij een doel kregen aangewezen konden ze direct vertrekken. Deze veel snellere jagers benaderden van achteren op een grotere hoogte de veel tragere geallieerde bommenwerpers en beschoten deze, hierdoor was het moeilijk voor de langzamere geallieerden om kunnen ontkomen. Hierdoor werden er boven ons land diverse toestellen neergeschoten. Om de druk op Duitsland te voeren vlogen later de geallieerde bommenwerpers zowel overdag als bij nacht en ontij in gesloten formaties van tientallen vliegtuigen. Deze trage en dof ronkende bommenwerpers formaties werden dan door wendbare en snellere jachtvliegtuigen, de zgn. „Jabo’s”, afgeschermd. Deze begeleidde formaties waren door de Duitse jachtvliegers nagenoeg niet te onderscheppen. Bij een treffen tussen twee vijandige jachtvliegtuigen, stond geen winnaar vast. In deze chaotische tijd werden ook doelen bestookt waarvan de reden daarvoor niet duidelijk zijn geworden. Zo werden in 1944 de steden Enschede – Nijmegen – Doetinchem – Arnhem gebombardeerd, dit leidde tot veel burgerslachtoffers en veel materiële schade. Deze bombardementen zijn door zowel Duitsers als geallieerden gedaan. Achteraf is gebleken dat dergelijke bombardementen vaak bij vergissing waren gedaan. Zo werd in maart 1945 een beschieting op Beltrum uitgevoerd, hierdoor is toen het woon- winkelhuis aan de Meester Nelissenstraat (33) het ook ontgelden.
Op de meest gebruikte nachtelijke vliegroutes van de geallieerden hadden de Duitsers zoeklichten geplaatst om daarmee de overvliegende geallieerden op te speuren, om ze daarna met een elders opgesteld mobiel afweergeschut ze naar beneden te halen. Dergelijke zoeklichten stonden ook op de Beltrumse nl. nabij Eibergseweg 6 en ten oosten van Peppelendijk 6, aan de westzijde van de Zieuwentseweg in de buurt van huisnr. 23a en pal ten zuiden van de spoorwegovergang aan de Grensweg. De geallieerden hebben in de nacht van 26 maart 1943 de voor hen hinderlijke stellingen met zoeklichten en afweergeschut met brand- en fosforbommen aangevallen, slechts enkelen troffen hun doel. Door deze aanvallen is de nabij de wegenkruising Haarloseweg – Groenloseweg staande woonboerderij van de fam. Saaltink op „ de Baote” getroffen en geheel afgebrand. Als gevolg van de eerder genoemde luchtaanvallen zijn in het Beltrumse 4 vliegtuigen neergekomen.
In de vroege ochtend van 30 maart 1943 werd een geallieerde Lancaster bommenwerper boven ons gebied door een Duitse jager onderschept en beschoten, waardoor deze bij de fam. Stapelbroek (Schuurmansweg 5) neerstortte. Van de 14 man tellende bemanning van dit vliegtuig zijn er toen 13 omgekomen, zij werden in Lichtenvoorde begraven. Het overlevende bemanningslid was de Australische navigator van dit toestel. Van de voor hem reddende parachute heeft Grada Brinke (Ruurloseweg 212) in 1946 een communiejurkje gemaakt voor een 7 jarige buurmeisje. Zij was een Utrechts pleegkind en was al enige jaren bij de fam. Stapelbroek aan de Schuurmansweg, waar zij als een pleegkind opgroeide.
Nabij de fam. Oldenkotte aan de Bosmansweg (bij de afslag Damweg) is op 21 april 1944 een Duits jachttoestel neergestort. Volgens Jan Geerdink van het Crash Museum in Lievelde had dit toestel 2 bemanningsleden aan boord, hiervan is er toen waarschijnlijk één omgekomen. De overlevende is daarbij blijvend invalide geworden. Ondanks zijn opgelopen beenletsel en zijn rolstoel afhankelijkheid, werd hij later een burgemeester van een Duitse gemeente. De jongens van de fam. Spanjaard (Avesterweg 42) hebben daar enige munitie uit het neergestorte toestel naar hun huis mee genomen. Buiten het medeweten van hun huisgenoten hadden ze deze onder de tafel van de eetkeuken gelegd. Tijdens de daarna gehouden gezinsmaaltijd is er één fragmentatie projectiel ontploft, hierdoor hebben alle tafelgenoten één of meerdere fragmenten van dit projectiel in hun onderbenen gekregen. Vanwege het ontbreken van enig zieken vervoer, werden alle slachtoffers met spoed door de buren met paard en wagen naar het Groenlose ziekenhuis gebracht. Hier zijn toen de meest hinderlijke splinters uit hun benen gehaald. Enkele van hen hebben daarna altijd hinder ondervonden van de nog aanwezige metaaldeeltjes in hun benen. Ten oosten van boerderij “Menkhorst” op Horsterweg 4 is op een zondagmiddag in januari 1945 een aangeschoten Duitse jachttoestel neergestort. De 27 jarige piloot uit Keulen is toen hierbij omgekomen. Juist 35 jaar daarna zijn in januari 1981 de nog in de grond zittende resten op advies van enkele Winterswijkse geïnteresseerden opgegraven. De bij deze werkzaamheden gevonden granaten werden in de naaste omgeving door mensen van de “Explosieve Opruiming Dienst” onschadelijk gemaakt.
Juist vóór de voortuin van de woonboerderij „Piepers-Goorman” (Huiskesdijk 3) is op een zonnige middag in begin maart 1945 een geallieerde jager neergekomen. De piloot ervan wist zich met een parachute op de grond terecht te komen. Hij is toen nabij boerderij “de Pieper” (Poeldersdijk 4) door Duitse soldaten gevangengenomen en meegenomen naar de school waar zij ondergebracht waren. Volgens Hennie Piepers moest zijn grootvader in opdracht van de Duitsers de in en de nabijheid van het neergestorte toestel gelegen munitie op een stortkar geladen. Dit vrachtje moest toen door hem (Bernard Piepers) naar de Beltrumse school worden gebracht. Nadat hij onder begeleiding van enkele Duitse soldaten met paard en kar voorzichtig naar de school had gereden, moest hij de kar in het bijzijn van de bezetters opkiepen waardoor de vliegtuigmunitie op de grond zou vallen. Dit heeft Bernard toen geweigerd en is dit toen door een toekijkende Duitse soldaat alsnog gedaan. Toen bleek dat de angst van Bernard ongegrond was geweest. Ondanks dat de Duitse Rijkskanselier Seyss- Inqart op 19 mei 1944 per decreet had bevolen, dat het verlenen van hulp aan de geallieerden met dood zou worden gestraft. Aan dit bevel van de Duitse Seyss-Iquart werd toen in alle gecensureerde Nederlandse kranten van die tijd en veel eenzijdige aandacht besteed. Ondanks dat werden de neergekomen vliegtuigbemanning toch door onze verzetsmensen geholpen, zij zorgden dan met gevaar voor eigen leven voor onderduikadressen voor deze mensen, waardoor ze dan naar verloop van enige tijd weer via Engeland naar hun eigen vaderland te konden terugkeren.
Tegenwoordig worden de resten neergestorte toestellen, onder een toeziend oog van de “Explosieve Opruiming Dienst” uit Culemborg geborgen.
Het gevolg van de Duitse wanhoop
Om de komst van de geallieerden een passende tegenstand te kunnen bieden, werd in 1944 de in ons land gelegerde Duitse troepenmacht opgevoerd tot ruim 120.000 manschappen. Voor hun onderdak werden er ook in onze regio gedeelten van grote woonhuizen – scholen en andere openbare gebouwen gevorderd. Als de ingenomen vertrekken nog in gebruik waren, werden de gebruikers gelast om te vertrekken. Voor het nodige meubilair in deze bezette ruimten werden meestal goederen en meubels van de ondergedoken of gevangen genomen Joodse mensen gebruikt. Door deze Duitse behoefte aan meer ruimte voor hun manschappen, werd ook de Beltrumse dorpsschool gevorderd. In die tijd hielden de Duitsers in ons schoolgebouw ook enkele Oost-Europese krijgsgevangenen vast. Om de schoolkinderen toch nog enig onderwijs te geven werden er 3 plaatselijke cafés hiervoor gebruikt. Dit waren Spilman – Orriéns en Zemann. Vanwege de kleine ruimte werden de reguliere schoolklassen opgedeeld over verschillende dagdelen. De waarde van het toen gegeven onderwijs had nagenoeg geen betekenis. In de landbouwschool werd toen ook geen les meer gegeven, de beide leslokalen werden toen door het hoofd van de school in totaal 16 evacués uit Arnhem ondergebracht.
Ondanks de toen heersende winter waren de onderwijsvertrekken in de plaatselijke cafés nagenoeg onverwarmd. Om de vertrekken redelijk te verwarmen, waren hierin houtkachels geplaatst. Als brandstof voor deze verwarmingsbron moest elk kind per dag een kachelhoutje meebrengen. Het verenigingsgebouw “Concordia” deed in de oorlogsjaren dienst, als een plaatselijk “Distributiecentrum” voor de voedselvoorziening en als verzamellokaal van alle soorten inzamelingen en uitgiften van verschillende goederen. Ondanks dit gebruik waren ook hier enkele Duitsers ondergebracht en kon dit gebouw haar oorspronkelijke bestemming nog enigszins behouden.
Toen iedereen inzag dat de bezetters met hun laatste dagen bezig waren, namen de geallieerden het initiatief om alle transporten uit te schakelen. Zij deden dit door voertuigen op de wegen vanuit de lucht te beschieten. Zo stond er op 24 maart 1945 op een parkeerplaats nabij de “Tolbrug” aan de Rijksweg Groenlo – Ruurlo tegenover het woonboerderijtje van de fam. Papen (Veldpapendijk 8) een defect Duits legervoertuig. Een geallieerde “Jabo” heeft toen getracht deze wagen te vernietigen. De aanwezigen bewoners zijn toen vanuit hun huis naar hun schuilkelder gevlucht. Tijdens hun vlucht naar een veilig heenkomen is de 59 jarige moeder en echtgenoot Maria Stegers dodelijk getroffen. Ondanks het afschuwelijke gevolg van deze beschieting, welke de dood van Mw. Papen tot gevolg had en de verwoesting van hun huis is de Duitse vrachtwagen niet geraakt.
Vliegtuigbeschietingen
Ondanks dat de oorlog op zijn eind liep, werd in de vroege ochtend van 26 maart 1945 ons dorpscentrum door vliegtuigen met granaten bestookt. Hierbij is toen het woon- winkelhuis van de fam. Harbers aan de Meester Nelissenstraat 33 geheel verwoest.
Zowel de kerk als het woon- winkelhuis van de fam. Besselink en de lagere school liepen hierbij zware schade op. De lagere school was toen al enige tijd door de bezetter gevorderd en bezet door Duitse soldaten welke daar enkele tientallen Oost-Europese frontsoldaten vasthielden. Het is nooit bekend geworden wie en hoeveel er daar het slachtoffer van deze beschieting zijn geworden. Verder waren er in de omgeving alléén vele gebroken ruiten. De aanleiding van deze geallieerde beschietingen ons nooit geheel duidelijk geworden. Na de bevrijding (1 april 1945) heeft de fam. Harbers in het lichtbeschadigde verenigingsgebouw “Concordia” hun winkel en café op kleine schaal voortgezet. De nieuwe en huidige winkelpand met woning (Mr. Nelissenstraat 33) is in oktober 1948 in gebruik genomen.
Bovenstaande informatie is verzameld
en uitgezocht door:
Bronzen Kruis
Het Bronzen Kruis, ingesteld in 1940, wordt toegekend aan Nederlandse militairen, die zich ten behoeve van de Nederlandse Staat door moedig of beleidvol optreden tegen de vijand hebben onderscheiden. Behalve aan Nederlandse militairen, kan het Bronzen Kruis ook worden uitgereikt aan Nederlandse burgers en buitenlanders.
Decoratievoorstellen voor het Bronzen Kruis worden beoordeeld door de Commissie Dapperheidsonderscheidingen van het ministerie van Defensie. De minister van Defensie doet de voordracht aan het Staatshoofd, die de toekenning via een koninklijk besluit bekrachtigt.
De Broers J.W. Groot Wassink en H. Groot Wassink uit Beltrum hebben als burgers in 1952 een bronzen kruis gekregen wegens lidmaatschap van een verzetsgroep die zich onder meer bezig hield met pilotenhulp.