Historisch Archief Beltrum

Zoeken

Landbouwschool

Wie in Beltrum vóór 1927 het boerenbedrijf wil leren, moet dat in de praktijk doen bij zijn vader op de boerderij of als boerenknecht op de boerderij van iemand anders. In Beltrum worden dan al tientallen jaren lang ’s winters landbouwcursussen gegeven door de hoofdonderwijzer, die zijn benoeming meestal mede te danken heeft aan het feit dat hij in het bezit is van een of meerdere landbouwaktes. Jongens die de lagere school hebben afgemaakt en die meer over het boerenbedrijf willen leren, gaan ’s winters, als het niet zo druk is op de boerderij, naar zo’n landbouwcursus.

Landbouwschool

In 1896-1997 zijn er in ons land al 46 landbouwwintercursussen met ruim 800 leerlingen.
Aanvankelijk zijn het avondcursussen, later dagcursussen om vervolgens uit te groeien tot volledig dagonderwijs. We spreken dan van een Landbouwwinterschool. Uit deze Landbouwwinterscholen zullen later de Middelbare Landbouwscholen ontstaan. In onze streek is er Landbouwwinterschool in Winterswijk (openbaar) en er is er een in Didam (katholiek).
Zowel bij oudere als bij jongere boeren bestaat er een grote behoefte om van de nieuwste ontwikkelingen op landbouwgebied kennis te nemen. Het begin van de 20e eeuw is namelijk ook de tijd, waarin als gevolg van wetenschappelijk onderzoek, de landbouw en de veeteelt een geheel andere weg in slaan. Oudere jongens, die de capaciteiten en de tijd ervoor hebben, maken van bovengenoemde, halfjaarlijkse lesgelegenheid gebruik om hun kennis van het boerenbedrijf op peil te brengen of te verhogen. Enkelen gaan naar Winterswijk, maar de meeste jongens uit Beltrum kiezen voor de Katholieke opleiding in Didam. Nadeel van Didam is dat de jongens ver moeten reizen (op de fiets of met de fiets naar Winterswijk en dan met de trein) en heel dikwijls wordt er daarom in de vestigingsplaats van zo’n school een kosthuis voor hen gezocht. Al met al is dat dan ook nogal een kostbare aangelegenheid en zeker niet voor iedere boerenjongen weggelegd. Maar: begin 20e eeuw zijn er nog steeds geen lagere landbouwscholen.
In 1921 komt er een nieuwe onderwijzer naar Beltrum toe die ook in het bezit is van de nodige landbouwaktes. Hij wordt hoofd van de R.K. Lagere School. Zijn naam is Nelissen en zodra hij is benoemd, gaat hij, net als zijn voorgangers al deden, wintercursussen geven voor de jonge boerenjongens. En voor meisjes. Een blijvend succes! De landelijk inspecteur van het landbouwonderwijs zoekt naar een weg om meer, vooral jonge jongens, de kans te geven landbouwonderwijs te volgen. De praktijk thuis of elders op een boerderij moet ondersteund worden door theoretische lessen. Om die reden start in 1921 een landelijk proefproject Lager Landbouwonderwijs. Jongens die de lagere school doorlopen hebben, kunnen terecht op deze 4-jarige opleiding. De eerste 2 jaar gaan de jongens één of twee dagen naar school zodat zij in de rest van de tijd al werkend praktijkervaring op kunnen doen. In het derde en vierde jaar krijgen de jongens les in de meer praktische vakken zoals veeteelt, plantenteelt, bemestingsleer, enz. Zij gaan slechts één dag per week naar school, zodat zij thuis of als boerenknecht nog flink inzetbaar zijn. De proef is zo geslaagd, dat de minister van Landbouw voor 1927 op de Rijksbegroting geld reserveert om landelijk met 10 gesubsidieerde Lagere Landbouwscholen te kunnen beginnen. Wel moet er rekening worden gehouden met de godsdienstige gezindten.

 

De start in 1927 met Meester L.H. Nelissen Van de 10 landelijke scholen worden er 2 toegewezen aan de A.B.T.B. Na lang wikken en wegen besluit het Hoofdbestuur van de A.B.T.B. dat er één school zal komen in de Kring Utrecht (Montfoort) en één in de Kring Groenlo. En als Beltrum dan de tweede vestigingsplaats wordt van een ABTB-landbouwschool, is het bestuur van de afdeling Beltrum in haar nopjes. Zij zullen ook zorg dragen voor een schoolgebouw en voor een onderwijzerswoning. Grote ijveraars in ons dorp voor een landbouwschool zijn: J.W. Nahuis, C.Th. Beijer, J.G. Maarse en niet te vergeten kapelaan Van Rooyen.
Van het R.K Kerkbestuur wordt een woning overgenomen die als dienstwoning zal worden gebruikt (waar de te benoemen directeur al met zijn gezin woont) en daaraan vast wordt een eenvoudige, eenklassige school gebouwd. Het klaslokaal is voor die tijd nogal revolutionair: het heeft de vorm van een amfitheater, zodat de jongens die achteraan zitten de leraar en het bord ook goed kunnen zien.
Meester Nelissen, op dat ogenblik al 6 jaar hoofd van de R.K. Lagere School, wordt de eerste directeur. Hij bezit de benodigde diploma’s en hij heeft al meer dan 10 jaar ervaring in het geven van landbouwcursussen. De Lagere Landbouwschool start op 17 oktober 1927. De plechtige inzegening van het gebouw vindt plaats op 21 november van datzelfde jaar. Er wordt gestart met 54 leerlingen. Daarvan zal ongeveer de helft in het volgende schooljaar overgaan naar de 3e klas, zodat er na drie jaar vier klassen bezet zijn. Voor de verkorte opleiding van 3 jaar worden de jongens geselecteerd op het feit of ze goede studiehoofden hebben en/of zij al wintercursussen hebben gevolgd. De leerlingen komen uit de volgende gemeenten: Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde, Ruurlo, Borculo, Neede en Winterswijk. Aanvankelijk ‘runt’ meester Nelissen de school in zijn eentje. De 1e klas ging 2 dagen, en de 2e klas, 3e klas en 4e klas ging 1 dag naar school.
Rond 1940 wordt er door Meester Nelissen ook Landbouwcursussen voor meisjes gegeven, onder auspiciën van de ABTB.
In 1952 wordt het 25-jarig bestaan van de landbouwschool gevierd. In datzelfde schooljaar gaat Meester Nelissen met pensioen. Hij is dan 65 jaar. Hij verhuist met zijn gezin naar de overkant van de straat, waar hij een eigen woning heeft laten bouwen.

 

Het nieuwe schoolhoofd heet Arnold Wijnen (geboren 8 febr. 1913). Hij komt uit Geffen (Noord Brabant) en hij gaat met zijn gezin wonen in de grote dienstwoning naast de landbouwschool, die zojuist door de familie Nelissen is ontruimd. De eerste jaren verlopen nog precies als in de tijd van zijn voorganger. Dhr. Wijnen geeft les aan alle klassen van de landbouwschool, zonder hulp van anderen.
Ondertussen wordt het lesrooster van de jongens met allerlei vakken uitgebreid. De eerste gymleraar is Gerrit Kluivers, de latere eigenaar van sportcentrum ‘De Voshaar”. Van een éénklassig schoolgebouw is al lang geen sprake meer. Het amfitheater uit het ene, oorspronkelijke klaslokaal is verdwenen en achter de school is een containergebouw geplaatst, waar ook twee klassen in terecht kunnen. Behalve mijnheer Wijnen en de heer Kluivers is daar de heer Schepers, die samen met Wijnen de landbouwvakken voor zijn rekening neemt. Onze plaatsgenoot, Frans Luttikholt, is de man van de talen (o.a. Duits) en muziek. Verder geeft Wijnen les in de Nederlandse taal en Schepers geeft de reken- en economievakken. Achter de containergebouwen staat een grote loods, die dienst doet als praktijklokaal. In dat praktijklokaal krijgen de jongens onder andere de grondbeginselen van het timmeren onderwezen door de heer W. Huinink uit Lichtenvoorde. Later zal de heer Gosselink zijn taken overnemen. Ook heeft men smid Kamminga uit Haarlo aangetrokken. Hij geeft allerlei praktijklessen met landbouwgereedschappen. Eind jaren ’50 worden de praktijklessen uitgebreid, omdat er behoefte is aan praktische ondersteuning bij de theorievakken. Dat is vooral het geval bij de vakgebieden Veeteelt’ en ‘Akker- en weidebouw’.

 

Vóór 1960 krijgen de jongens op de schoolrapporten geen waardering voor Melkkunde. Vanaf de jaren twintig zijn de melkcursussen in de regio georganiseerd door de Zuivelfabrieken. Zij immers hebben direct belang bij het winnen van veel melk van goede kwaliteit. Deze handmelkcursussen worden gegeven door gediplomeerde voormelkers. De eerste is de heer Hendrik Holtkamp. In 1954 neemt Theo Heutinck het van hem over. Hij zal tevens de laatste voormelker in Beltrum zijn. In het begin van de jaren ’60 worden deze cursussen geplaatst onder het landbouwonderwijs. Men vond dat ze daar thuishoorden. De lagere landbouwscholen krijgen de organisatie en zijn verantwoordelijk voor het geven van deze cursussen. Vanaf dat moment geeft Theo Heutinck de cursussen in dienstverband met de school en wordt praktijkleraar Melken.

 

De Mammoetwet uit 1963 verhoogt de leerplicht tot 16 jaar. Het lagere landbouwonderwijs wordt daardoor dagonderwijs.
De belangstelling voor het landbouwonderwijs loopt eind jaren ’60 zo terug, dat er echt maatregelen genomen moeten worden. In 1972 fuseren de Lagere Landbouwscholen van Beltrum en van Lichtenvoorde. In Groenlo komt een schoolgebouw leeg te staan. De Middelbare Landbouwschool die er in gehuisvest was, verhuist naar Winterswijk. Een mooie gelegenheid voor het lager landbouwonderwijs uit Beltrum en Lichtenvoorde om daar nu gezamenlijk in te trekken. En daarmee verdwijnt na 45 jaar het landbouwonderwijs uit Beltrum.

Bron: Meeste informatie en teksten komt uit het boek ‘Van ganzenveer tot toetsenbord’.

The Rising Klunt